loader image

Archief- en Onderzoekscentrum voor Vrouwengeschiedenis vzw

Search
Close this search box.

Archief- en Onderzoekscentrum voor Vrouwengeschiedenis

Vrouw en politiek, 19de en 20ste eeuw


Inleiding
Van de Franse Revolutie tot de Belgische onafhankelijkheid
Van de onafhankelijkheid tot het einde van de 19de eeuw
Feminisme in veelvoud
Vrouwenstemrecht op de politieke agenda
Het interbellum
Gelijke rechten, maar geen gelijke vertegenwoordiging
1974: de moeder van de ‘Stem Vrouw’-campagnes
Women only: vrouwenpartijen
De jaren 1980: stem voor evenwicht tussen vrouwen en mannen
De strategie van de quota in de jaren 1990
Bronnen


Inleiding

Gelijkheid realiseren voor iedereen is één van de grote opdrachten van de democratie. Die gelijkheid is geen vaststaand gegeven, maar moet steeds opnieuw bevochten worden. 

In België stonden mannen tot 1919 op bres voor het algemeen enkelvoudig stemrecht. De klassentegenstellingen laaiden hoog op. Voor het proletariaat was de inzet een gelijkwaardige deelname aan de politieke macht. De burgerij van haar kant zette alles op alles om haar voorrechten te behouden. Voor de vrouwen lag de strijd nog moeilijker. Zij betwistten immers de ‘natuurlijke’ plaats van de vrouw aan de haard. Dit vergde niet alleen een politieke omwenteling, maar ook een radicale mentaliteitswijziging.

Van de Franse Revolutie tot de Belgische onafhankelijkheid

De revolutionaire gebeurtenissen in het Frankrijk van 1789 lieten de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik niet onberoerd. In 1790 kwamen kortstondig de Verenigde Belgische Staten tot stand. Maar door verdeeldheid tussen de conservatieve ‘statisten’ rond Van der Noot en de vooruitstrevende ‘patriotten’ rond Vonck verloor de nieuwe staat snel zijn samenhang. Zowel in Luik als in Brabant werd de orde hersteld. De ‘Belgische’ vrouwen lieten – zeker in vergelijking met hun Franse lotgenoten – weinig van zich horen. Uit briefwisseling en enkele zeldzame traktaten blijkt evenwel dat ze de situatie op de voet volgden.  

De Franse Revolutie had even hoop gegeven op meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen, maar wanneer de Franse troepen er in 1795 in slaagden het latere België te veroveren, was het klimaat al helemaal omgeslagen. Toen Napoleon in maart 1804 zijn Burgerlijk Wetboek verordende, vestigde hij een systeem van wettelijke ongelijkheid van man en vrouw. De macht van de echtgenoot en de gehoorzaamheid van de echtgenote vormden er de basis van. De traditionele gezinsstructuur die Napoleon oplegde, handhaafde zich tot het einde van de 19de eeuw. De kloof tussen het private en het publieke domein die hij creëerde, bestendigde de uitsluiting van vrouwen uit de politiek. 

Na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo, beslisten de grote mogendheden om de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden te versmelten tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830). Het Napoleontische wetboek bleef daar onveranderd van kracht.  

Een groeiende Noord-Zuid tegenstelling leidde in 1830 tot de Belgische onafhankelijkheid. Vrouwen namen aan de Belgische opstand deel, maar stelden geen eigen eisen.  De Belgische grondwet was één van de meest liberale van Europa. Ze waarborgde de Belgische burger alle moderne vrijheden, maar vestigde geen democratie. Het cijnskiesrecht reserveerde het stemrecht immers voor een kleine minderheid van mannen die een bepaalde som aan rechtstreekse belastingen betaalden. De overgrote meerderheid van de bevolking (98%) was dus uitgesloten van politieke rechten, hetzij op grond van hun sekse, hetzij op grond van hun inkomen. In tegenstelling tot in 1789 werd de vraag naar vrouwenkiesrecht zelfs niet gesteld. En terwijl in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden sommige vrouwen (weduwen bijvoorbeeld) onder bepaalde voorwaarden konden stemmen op gemeentelijk vlak, was dat in België niet langer het geval.

Van de onafhankelijkheid tot het einde van de 19de eeuw

In de jaren 1830-1840 liet een groepje vrouwen uit de progessieve stedelijk burgerij zich bekoren door het gelijkheidsideaal van het Franse utopisch socialisme van Saint-Simon en Fourier. Ze vormden een kleine avant-gardekern rond Zoé Gatti de Gamond (1806-1854) en leverden de  eerste kritiek op de positie van de vrouw in België. Toen de revolutiegolf van 1848 quasi ongemerkt aan België voorbijging en er van fundamentele maatschappelijk veranderingen geen sprake meer leek, concentreerden Zoé de Gamond en haar medestanders zich op het onderwijs, dat ze als de hefboom voor vrouwenemancipatie zagen.  

Zoé de Gamond stierf zonder haar emancipatorische ideeën verwezenlijkt te zien, maar op het vlak van het onderwijs zette de feministische actie zich door. Ze kaderde in een brede beweging die het onderwijs zag als een noodzakelijke stap op de weg naar een uitbreiding van het stemrecht. Progressieve liberalen ontwikkelden vanaf 1860 naast het katholieke schoolnet een breed netwerk van volksonderwijs, dat zich bijna uitsluitend tot de arbeidersklasse richtte. Met hun steun ontwikkelden liberaalgezinde feministen een beroepsonderwijs voor meisjes, en stichtten ze de eerste vrijzinnige middelbare meisjesscholen. 

Vrouwen als Isabelle Gatti de Gamond in Brussel en Léonie de Waha in Luik maakten van dit elan gebruik om een vrouwelijke elite te vormen. De feministische beweging die rond 1890 ontstond, recruteerde heel wat van haar voorvechtsters onder de oud-leerlingen van deze pioniers.

Feminisme in veelvoud

In België had het feminisme een duidelijk vertrekpunt: de ‘affaire Popelin’. Marie Popelin, leerlinge van Isabelle Gatti en daarna een tijdlang als leerkracht aan haar school verbonden, begon op 37-jarige leeftijd rechten te studeren aan de ULB. In 1888 behaalde ze met onderscheiding haar diploma, en werd zo de eerste vrouwelijke jurist in België. Een inschrijving aan de balie verkreeg ze evenwel niet. Het Hof van Beroep verklaarde haar als vrouw ongeschikt om het beroep van advocaat uit te oefenen en werd een jaar later in die visie bijgetreden door Cassatie. Voor Marie Popelin was dit vonnis de aanzet om in 1892 de Ligue Belge du Droit des Femmes (Belgische Liga voor de Rechten van de Vrouw) op te richten.  

De Ligue telde ongeveer 300 leden uit de burgerij en zette zich naargelang de noden van het ogenblik in voor economische gelijkheid, de toegang van vrouwen tot de vrije beroepen, de aanpassing van het burgerlijk recht én de politieke emancipatie van de vrouw. In het Parlement kon de Ligue rekenen op de actieve steun van enkele sympathisanten uit progressief-liberale en socialistische hoek. Samen slaagden zij erin enkele belangrijke wetswijzigingen door te drukken. Langzaam werd het keurslijf van het Burgerlijk Wetbooek minder strak. 

Het vrouwenstemrecht werd pas een prioritaire eis van de Ligue in 1912, het jaar waarin ze voor de tweede maal een Internationaal Feministisch Congres bijeenriep in Brussel. De Ligue hoopte de steun te krijgen van buitenlandse organisaties, en wilde zich inschakelen in de brede beweging naar een verdere democratisering, die vooral door de Belgische Werkliedenpartij werd gedragen. 

Uit de Franstalige, vrijzinnige en stedelijke burgerij groeiden nog andere feministische organisaties, terwijl zich in Gent rond Emilie Claeys een feministisch-socialistische groep vormde en Louise Van de Plas het katholieke feminisme gestalte gaf. Ook binnen deze groepen steeg de belangstelling voor vrouwenstemrecht.

Vrouwenstemrecht op de politieke agenda

De organisatie van het proletariaat in de Belgische Werklieden Partij (BWP) bracht ondertussen een georganiseerde beweging voor algemeen stemrecht op de been.  In 1893 werd het algemeen meervoudig mannenstemrecht toegekend. Daarna was het vechten voor het algemeen enkelvoudig stemrecht. 

Langzaam groeide inmiddels bij alle politieke partijen het besef dat vrouwen belangrijke electorale belangen vertegenwoordigden. De veronderstelling dat vrouwen vooral de katholieke belangen zouden verdedigen, deed de discussie over vrouwenstemrecht evenwel ontaarden in een politiek spelletje. De conservatieve katholieke parlementsleden, pleitbezorgers van de vrouw aan de haard, verklaarden zich met hun christen-democratische fractiegenoten voorstanders van vrouwenstemrecht. De liberalen vreesden de klerikale invloed waaraan vrouwen blootstonden en wilden van vrouwenstemrecht niet horen. In een poging om de katholieke absolute meerderheid te breken, sloten ze een verbond met de socialisten. In ruil voor hun steun eisten ze dat deze laatsten het vrouwenstemrecht (tijdelijk) vaarwel zegden. De socialisten, die de strijd voor het vrouwenstemrecht in 1894 in Quaregnon uitdrukkelijk in hun partijprogramma hadden opgenomen, krabbelden onder liberale druk inderdaad terug.

Het interbellum

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan de verhitte debatten. Vrouwenorganisaties stopten hun propaganda voor politieke rechten en concentreerden zich op het organiseren van oorlogshulp. Na de oorlog doken de oude politieke tegenstellingen opnieuw op. Meer dan ooit werd er een tactisch spelletje gespeeld. De katholieken gunden de socialisten en liberalen het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht immers slechts indien zijzelf in ruil het stemrecht voor de vrouw verkregen. Uiteindelijk kwam er een “typisch Belgisch” vergelijk uit de bus. De Belgische mannen kregen het algemeen enkelvoudig stemrecht. De vrouwen mochten – zij het met uitsluiting van prostituées – enkel aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnemen. Ze werden wel verkiesbaar op alle niveaus. De verhitte parlementaire debatten en het ontgoochelende resultaat lokten heel wat feministische reacties uit. Vanaf november 1918 volgden de protesten en petities elkaar op.  

Eenmaal de wetten gestemd, zette de feministische beweging alles op alles om de toekomstige kiezeressen te verenigen en te vormen. Het nieuwe kiespubliek oefende ook een grote aantrekkingskracht uit op de verschillende partijen. Stuk voor stuk trachtten ze zoveel mogelijk stemmen van vrouwen binnen te rijven. Hun propaganda was verrassend gelijkend over de partijgrenzen heen: telkens weer werden vrouwen aangesproken in hun functie van huishoudster of moeder. En wanneer hun belangen op het spel stonden, wisten de politieke partijen de vrouwen altijd te vinden, of het nu om gemeentelijke, provinciale of nationale verkiezingen ging. Alhoewel de vrouwen op die twee laatste niveaus niet mochten stemmen, deden de partijen beroep op hun invloed bij hun echtgenoten. 

Vrouwen waren weliswaar verkiesbaar, maar het aantal vrouwelijke verkozenen bleef gedurende heel het interbellum bijzonder laag. De gemeenteraden telden ca. 1% vrouwen, in de de Kamer zetelden tijdens het interbellum 3 rechtstreeks verkozen vrouwen, in de Senaat evenveel gecoöpteerde vrouwelijke senatoren. 

De discussie rond een uitbreiding van het vrouwenstemrecht bleef inmiddels muurvast zitten. Tijdens de crisis van de jaren 1930 vond het feminisme een nieuw actieterrein in de verdediging van het recht op arbeid. Als reactie op de ruk naar rechts – partijen als Rex en het VNV beleefden succesvolle jaren – nam de feministische beweging ook de verdediging van de democratie en de vrede op zich. Nieuwe organisaties koppelden de strijd voor politieke emancipatie aan die voor economische gelijkheid.

Gelijke rechten, maar geen gelijke vertegenwoordiging

Na de Tweede Wereldoorlog stelde het ‘probleem’ van het vrouwenstemrecht zich opnieuw. Na twee jaar moeizaam onderhandelen kende het Parlement vrouwen in 1948 eindelijk dezelfde politieke rechten toe als mannen.  Van een ware paritaire democratie was echter nog geen sprake: het vrouwelijke aandeel in de hoogste wetgevende vergaderingen bleef tot het begin van de jaren 1970 schommelen rond de 3%. Zowel de partijen als de vrouwen zelf stelden zich tot in de jaren 1960 tevreden met een paar bekwame vrouwen in de politiek. De groeiende feministische bewustwording deed de roep om een grotere vrouwelijke politieke vertegenwoordiging vanaf dan steeds luider klinken. De vrouwenbeweging ging op zoek naar een strategie. Omdat iets meer dan de helft van het kiezerskorps uit vrouwen bestond en ze dus in principe de macht naar zich toe konden trekken, werd er eenvoudigweg voor gekozen om vrouwen op te roepen voor vrouwen te stemmen. 

De eerste zichtbare acties werden gevoerd in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1970. In Vlaanderen waren de acties van de Pluralistische Actiegroep voor gelijke rechten van man en vrouw (PAG) in Brugge het opvallendst. Met slogans als «Moet het gemeentepotje nu echt uitsluitend door mannen gekookt worden?» zette de PAG de vrouwelijke kiezers aan om voor vrouwelijke kandidaten te stemmen. De Brugse campagne bleek een succes: in één klap werden zeven vrouwen verkozen. 

In Franstalig België oriënteerde het feminisme zich, veel meer dan in Vlaanderen, op acties voor gelijke kansen voor vrouwen op de arbeidsmarkt. Het Comité Gelijk Loon voor Gelijk Werk, opgericht in het kielzog van de Herstal-staking (1966), breidde begin de jaren 1970 zijn actieterrein uit tot de politiek. De Brusselse feministische organisatie Porte Ouverte riep bij de nationale verkiezingen van november 1971 op om plaats te maken voor vrouwen.

1974: de moeder van de ‘Stem Vrouw’-campagnes

Voor de parlementsverkiezingen van 10 maart 1974 zetten vrouwenorganisaties samen een grootse, professionele Stem-Vrouwcampagne op. Over heel het land werden affiches en stickers verspreid met een kunstig uitgebeten appel vergezeld van de duidelijke boodschap: «Stem Vrouw». De pers besteedde ruime aandacht aan de campagne, die haar effect niet miste: vrouwelijke kandidaten zagen hun aantal voorkeurstemmen spectaculair toenemen. Door het beperkte aantal vrouwen op verkiesbare plaatsen leverde dat slechts een verdubbeling op van het aantal vrouwelijke parlementsleden, die hun aandeel zagen stijgen tot (een schamele) 6,6%.   

Bij de wetgevende verkiezingen van 1977 en 1978 pakten vrouwenorganisaties opnieuw uit met een Stem-Vrouwactie. De breuken in de feministische frontvorming werden evenwel meer en meer zichtbaar: de pluralistische slogan «Stem Vrouw» verloor aanhang.

Women only: vrouwenpartijen

Sinds 1920 konden Belgische vrouwen verkozen worden. De traditionele partijen maakten echter slechts met mondjesmaat plaats voor vrouwelijke kandidaten op hun lijsten. Vier Brusselse feministes kozen daarom in het voorjaar van 1972 voor een radicale oplossing: de oprichting van een vrouwenpartij, de Verenigde Feministische Partij / Parti Féministe Unifié (VFP/PFU). De vrouwenbeweging onthaalde de VFP op gemengde gevoelens: een vrouwenpartij zou alleen de versnippering van de vrouwenstemmen in de hand werken. De VFP haalde in de arrondisssmenten waar ze in 1974 opkwam slechts een symbolische 0,3% van de stemmen. Het belang van de VFP schuilde vooral in haar rol als zweeppartij, die de gevestigde politieke partijen tot meer vrouwvriendelijkheid bewoog.

De jaren 1980: stem voor evenwicht tussen vrouwen en mannen

Begin jaren tachtig werd de strategie van de Stem-Vrouwacties in vraag gesteld: de praktijk wees uit dat campagnes niet volstonden voor een doorbraak van de vrouwen in de politiek. Er waren structurele maatregelen nodig. De vrouwenorganisaties legden hun prioriteiten op politiek vlak voorlopig elders, bij de eis voor een minister van Emancipatiezaken.

Het werd uiteindelijk een staatssecretaris voor Leefmilieu en Maatschappelijke Emancipatie, Miet Smet. Zij zette bij de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1988 Adam en Eva in om alle kiezers (vrouwen én mannen) aan te zetten voor ‘meer evenwicht’ te stemmen. De «Stem voor Evenwicht»-campagnes beoogden nog steeds om kiezers aan te zetten om een voorkeurstem te geven aan één of meerdere vrouwelijke kandidaten, maar waren inhoudelijk meer uitgediept. De Raad van Europa bracht het begrip ‘paritaire democratie’ aan: een eerlijke 50/50-verdeling in de politiek was niet alleen goed voor vrouwen, maar noodzakelijk voor de democratie.

De strategie van de quota in de jaren 1990

In de jaren 1990 groeide het besef dat campagnes niet volstonden, maar dat vrouwen ook greep moesten krijgen op de lijstvorming. Dat kon gebeuren door quota in te stellen, een strategie waartegen echter veel voorbehoud bestond, ook bij de feministische beweging. De wet-Smet-Tobback uit 1994, die bepaalde dat maximaal twee derden van de kandidaten op een lijst van hetzelfde geslacht mag zijn, vormde een begin. Deze wet vormde het vertrekpunt voor andere wetgevende initiatieven met als doel een evenwichtige samenstelling m/v van de wetgevende organen.

De 30 jaar Stem-Vrouwacties hebben ongetwijfeld bijgedragen tot een groeiende bewustwording omtrent de vrouwelijke ondervertegenwoordiging in de politiek. Die bewustwording weerspiegelt zich onder meer in het grote aantal voorkeurstemmen dat vrouwelijke kandidaten binnenrijven. Stopt u voortaan een vrouw in de stembus?

Bronnen

Deze inleiding werd samengesteld aan de hand van twee tentoonstellingscatalogi van het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis: 

Een Vrouw, een Stem : een tentoonstelling over vrouw en stemrecht in België 1789-1948 / Eliane Gubin en Catherine Jacques ; Els Flour en Leen Van Molle (vertaling) ; Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis / Brussel : AVG, 1996. – 71p. 

“Stem Vrouw” : 30 jaar campagne voor meer vrouwen in de politiek. Een tentoonstelling van het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis en Amazone i.s.m. de Coördinatie van Politieke Vrouwengroepen en documentatiecentrum RoSa. Samenstelling: Marij Preneel. Brussel : Amazone, 1998. -14p. 

Beide catalogi zijn beschikbaar bij het AVG-Carhif.